DE TRADITIE VAN HET KERSTVERHAAL
Een geschiedenis van de kerststal
en alle tradities errond.
Alle info en foto's zijn verkregen in samenwerking met Musea Brugge
EEN OUDE TRADITIE
Bij kerstmis horen allerlei tradities, de ene al ouder dan de andere: een boom met lichtjes, een ijstaart in de vorm van een boomstronk, het eten van gevulde kalkoen, een maretak boven de deur, een volslanke man met vliegende rendieren… Maar, de oudste traditie is wel die van de kerststal. Hoewel steeds minder mensen naar de kerk gaan, kent bijna iedereen de basisopstelling nog: centraal Maria, Jozef en het kindje Jezus dat in doeken gewikkeld op een bedje van stro ligt. Op de achtergrond staan een os en een ezel, op de voorgrond enkele herders met hun schapen aan de ene zijde, terwijl drie koningen hun opwachting maken aan de andere zijde, vergezeld van hun kamelen. Sommigen kennen zelfs de namen van de koningen nog.
WAT ZEGT DE BIJBEL?
In de Bijbel is geen sprake van een stal en evenmin van een os, een ezel en drie koningen. De evangelisten geven slechts karige informatie over de omstandigheden van de geboorte van Jezus. Alleen Lucas en Matteüs schrijven erover. Zij vertellen dat Jezus is geboren in Bethlehem, dat Jozef en Maria geen plaats vonden om te slapen en dat zij – bij gebrek aan een wieg - hun pasgeboren kind in een voederbak legden. Lucas laat herders op bezoek komen, terwijl Matteüs spreekt over magiërs – hoeveel zegt hij er niet bij – die geschenken kwamen overhandigen.
De schaarsheid aan informatie in de Bijbel laat veel ruimte aan de verbeelding. Die ruimte is doorheen de eeuwen ingevuld door kerkvaders, legendeschrijvers, dichters, toneelspelers en kunstenaars.
EEN MIDDeleeuwse uitvinding
De kerststal is een middeleeuwse uitvinding. De link tussen een voederbak en een stal is natuurlijk niet vergezocht. De Franse abt en stichter van de cisterciënzerorde Bernardus van Clairvaux (1090-1153) situeert in zijn geschriften de geboorte van Christus steevast in een stal. In vroegchristelijke geschriften vindt de geboorte nochtans plaats in een grot.
In een ellenlange preek over de geboorte van Christus nodigt Bernardus de gelovigen uit om zich voor te stellen in welke armzalige omstandigheden God mens is geworden. Hij laat daarbij zijn fantasie de vrije loop. Hij verwondert zich erover dat de almachtige God ervoor koos om zijn zoon, de langverwachte messias, geboren te laten worden in het dorpje Bethlehem, in een stal en tijdens een koude winternacht. Met een arme moeder dan nog, die amper genoeg doeken heeft om haar baby in te wikkelen en geen bedje om hem te wiegen. De redder van de wereld lag als een armeluiskind neer in een bakje met stro.
EERSTE LEVENDE KERSTSTAL
Bernardus wilde de menselijke kant van de geloofsmysteries laten zien en is hiermee de grondlegger van een meer affectieve en doorleefde spiritualiteit, die het westerse christendom zal blijven kenmerken. Een eeuw later zet Franciscus van Assisi (1172-1226) nog een stap verder in het verlevendigen of vermenselijken van het kerstverhaal. In 1223 ensceneert hij in het dorpje Greccio nabij Rome de geboorte van Jezus in Bethlehem. Hij plaats een kribbe met stro in een grot (en niet in een stal, zoals meestal wordt beweerd). Daarin lag een echte baby, omringd door een os, een ezel en schapen, die – aldus ooggetuige Thomas van Celano – blatend instemden met de woorden van Franciscus.
"IL Bambino di betlemme'
Vandaag zijn levende kerststallen een vertrouwd beeld op kerkpleinen en kerstmarkten. Maar, anno 1223 veroorzaakte de actie van Franciscus veel commotie, tot in het Vaticaan toe. In de romaanse kunst, die tot dan de christelijke beeldvorming domineerde, wordt Jezus afgebeeld als rechter op een troon of emotieloos aan het kruis, als een goddelijke verschijning die boven het aardse gewoel staat. Franciscus daarentegen noemt de pasgeboren Jezus liefkozend 'il Bambino di Betlemme' en toont hem als een gewoon kindje dat in armzalige omstandigheden op aarde is gekomen. Die evangelische armoede is ook de kernwaarde van de religieuze orde die Franciscus heeft gesticht.
DE OS EN DE EZEL
In het geboorteverhaal van de evangelisten Lucas en Matteüs komt geen os of ezel voor. In het levende kersttafereel van Franciscus en in bijna alle kerststallen nadien zijn het vaste figuranten geworden. Voor de ezel is een logische verklaring. Maria en Jozef reisden van Nazareth naar Bethlehem. Dat is zo’n 120 kilometer, veel te ver voor een zwangere vrouw om wandelend af te leggen. In latere niet-officiële of zogenaamde apocriefe evangeliën reist Maria op een ezel en heeft Jozef een os bij om onderweg te verkopen. In de stal of grot – naargelang het verhaal – aanbidden zij de pasgeboren Jezus en houden zij hem warm met hun adem. De ezel zit vaak met zijn kop in de voederbak, terwijl de os het kind aanschouwt. Dit is een verwijzing naar een voorspelling van de profeet Jesaja: “Een os herkent zijn meester, een ezel zijn voederbak, maar Israël mist elk inzicht, mijn volk leeft in onwetendheid (Jesaja 1:3)”. In de populaire middeleeuwse legendenverzameling de Legenda Aurea (1259-1266) komt dit verhaal herhaaldelijk terug. En, op die manier nestelen de ezel en de os zich ook in de christelijke iconografie.
KERSTRETABELS
Vanuit Italië verspreidt zich het idee om kerststallen op te stellen in kerken. Het kerstverhaal werd ook opgevoerd in liturgische toneelstukken in de kerk of op pleinen en tijdens processies, zoals de Heilig Bloedprocessie in Brugge. Deze zogenaamde 'mysteriespelen' beïnvloeden de voorstelling van de kerststal in de beeldende kunsten. Een andere manier om de geboorte van Christus aanschouwelijk te maken voor de massa van ongeletterde gelovigen, zijn de reliëfvoorstellingen op kerkportalen en altaarretabels. Deze gebeeldhouwde retabels worden in de 15e eeuw alsmaar gedetailleerder en levensechter. Helaas hebben weinig retabels de Beeldenstormen van de 16e eeuw overleefd.
Een mooi voorbeeld dat wel bewaard is gebleven, is dit 15e-eeuwse retabelfragment uit de Gruuthusecollectie (zie hiernaast). Jezus’ geboorte vindt plaats in een uit planken, balken en riet gebouwde stal. Het naakte Jezuskind ligt op een strobed, geflankeerd door zijn ouders, twee herders en een herderin, allemaal in biddende houding. De ezel en de os kijken toe vanop de achtergrond. Net als bij Franciscus' levende kerststal toont dit retabelfragment de armoedige omstandigheden van Jezus’ geboorte. Jezus is een gewoon, naakt kind. Alleen de aanwezigheid van engelen verwijst naar zijn goddelijke natuur. Het retabelfragment is afkomstig uit Ieper en zou in 1914 uit het brandende puin zijn gered. Zeker is dat het retabelfragment grondig werd gerestaureerd. Om de waarde op de kunstmarkt te verhogen werden valse Antwerpse merken aangebracht.
DE VROEDVROUW VAN MARIA
In de vernieuwde opstelling van het Gruuthusemuseum staat het voorgaande retabelfragment zij aan zij met een ander reliëfbeeldhouwwerk, dat de aanbidding door de herders voorstelt. Ook dit beeldhouwwerk maakte deel uit van een retabel. Opvallend is de geknielde vrouwelijke figuur links van Maria. Haar rechterhand lijkt verlamd. Wellicht gaat het om Salomé, die opduikt in het apocriefe Proto-evangelie van Jacobus (midden 2e eeuw). In dit verhaal wordt Maria bijgestaan door een vroedvrouw. Na de bevalling gaat de vroedvrouw weg en vertelt aan Salomé dat een maagd een kind heeft gebaard. Salomé gelooft haar niet en wil de maagdelijkheid van Maria onderzoeken. Wanneer zij haar hand uitsteekt, verschroeit die. Als zij berouw heeft, zegt een engel haar, dat zij het kind moet aanraken. Haar hand wordt genezen. In middeleeuwse legenden wordt Salomé vaak voorgesteld als vroedvrouw en is haar hand verlamd.
KERSTWIEGJES
Al deze verhalen over de geboorte van Christus beantwoorden aan een behoefte van de middeleeuwse mens om mee te leven en te voelen met de arme Maria en Jozef. In de 14e eeuw propageren mystici en religieuze influencers, zoals Jan van Ruusbroec (1293-1381) en Geert Grote (1340-1384) een meer gevoelsmatige en verinnerlijkte geloofsbeleving. Die drang tot verinnerlijking is ook aanwezig in de wiegceremonieën die op kerstavond in begijnhoven en vrouwenkloosters werden uitgevoerd. Begijnen en zusters schommelen een miniatuurwiegje met daarin een Jezus-popje, terwijl zij voorlezen of liedjes zingen.
In het Sint-Janshospitaal is een 15e-eeuws prachtexemplaar van zo’n kerstwiegje bewaard. Het wiegje hangt aan twee kettinkjes, zodat het kan schommelen. Op een kussentje ligt een delicaat zilveren beeldje van Jezus. Het verhaal gaat dat de jongste zuster op kerstnacht het wiegje op de schoot houdt. Met zulke rituelen verdiepen de zusters de emotionele beleving van hun geloof. Alle zusters worden als het ware heel even moeder. Ze projecteren hun kinderwens op het kindje in de wieg, zou je kunnen zeggen.
VAN WIJZEN NAAR DRIEKONINGEN
Het paneel maakte oorspronkelijk deel uit van een triptiek. Het verloren gegane middenpaneel werd geflankeerd door de Aanbidding door de herders aan de linkerzijde en de Aanbidding door de wijzen aan de rechterzijde. In de kerststallen, die we vandaag onder kerstbomen plaatsen, staan de herders meestal zij aan zij met de drie wijzen of koningen. In de christelijke kunst zal je dit zelden tegenkomen. De reden is simpel: het gaat over twee verschillende gebeurtenissen uit twee verschillende evangeliën die op verschillende data worden gevierd en een verschillende betekenis hebben.
MELCHIOR, Balthasar en Gaspar
In het evangelie van Lucas staat dat een engel het goede nieuws van de geboorte van de messias eerst bracht aan herders die in de nabijheid de nacht doorbrachten om over hun kudde te waken. Van drie koningen is in de bijbel geen sprake. Wel heeft Mattheüs het over magiërs (astrologen of wijzen) uit het Oosten die een ster volgden naar Bethlehem om eer te bewijzen aan de ‘pasgeboren koning van de Joden’. Zij boden het kind geschenken aan: goud, wierrook en mirre. Aan de hand van deze drie geschenken ging kerkhistoricus Origenes (185-254) ervan uit dat ze met drie waren. Later, omstreeks 500, krijgen zij ook namen. Die van Melchior, Balthasar en Caspar halen de bovenhand in het Westerse christendom. De Angelsaksische monnik en geschiedschrijver Beda Venerabilis (672-735) voegt nog extra elementen toe aan het verhaal. Volgens Beda vertegenwoordigen de drie koningen de drie leeftijden en de drie destijds bekende werelddelen. Melchior, de grijsaard, komt uit Europa en biedt het goud aan. De volwassen Balthasar, afgezante uit Azië, schenkt mirre en de jonge, zwarte Caspar uit Afrika offert wierook.
EXTRAVAGANTE Koningen
En, zo treffen we de wijzen ook aan op de schilderijen in de Brugse musea en kerken. Hans Memling schildert de drie koningen als herkenbare figuren uit zijn tijd en plaatst hen in een Vlaams decor. Op de achtergrond zien we een stadspoort en enkele ruiters, waarvan er een op een kameel zit. De koningen zijn modieus uitgedost met kostbare stoffen en edelstenen en hebben gouden geschenken bij. Uit eerbied nemen zij hun hoed af.
De aanbidding door de herders en de aanbidding door de wijzen tonen twee gezichten van dezelfde kerk: de kerk als een rijk en machtig instituut enerzijds, nauw vervlochten met het wereldse establishment en de kerk van de evangelische armoede anderzijds, die het opneemt voor de armen en meest kwetsbaren. De laatsten kunnen zich identificeren met de herders, terwijl de rijken en machtigen zich kunnen inleven in de pronkerige koningen. De tegenstelling rijk-arm typeert de hele geschiedenis van de christelijke kerk en leidt herhaaldelijk tot spanningen en scheuringen.
EEN STAL IN EEN RUINE
Met de opkomst van de renaissance verandert de setting van het kerstgebeuren. In het voetstuk of predella van het altaarstuk De taferelen uit leven van Christus (1570) plaatst Pieter Pourbus de stal, waarin Jezus is geboren, in een antieke ruïne. Dit is niet zomaar 'spielerei' van een renaissance-kunstenaar die antieke elementen wil integreren in het kerstverhaal. In de 14e-eeuwse Meditaties over het leven van Christus schrijft een anonieme franciscaan (later Pseudo-Bonaventura genoemd) dat Maria even leunde tegen een zuil, voordat zij het kindje baarde. Die zuil treffen we ook aan op oudere voorstellingen van de aanbiddingen door de herders en de wijzen. Volgens een legende was de stal, waar Jezus in geboren werd, opgetrokken in de ruïne van wat ooit het paleis van koning David was. Het is een van de vele pogingen van theologen en religieuze schrijvers om het Oude en het Nieuwe Testament te verbinden. Op een anoniem schilderij uit het Sint-Janshospitaal (1545) speelt de aanbidding door de wijzen zich ook af in een ruïne.
Pourbus plaatst ook heel ostentatief een bundel korenaren naast de kribbe. Ook dit is niet toevallig. Het koren is een allusie op het stadje Bethlehem, wat in het Hebreeuws ‘Broodhuis’ betekent. Tegelijk kan het korenaren verwijzen naar het brood, dat in de eucharistie op miraculeuze wijze transformeert tot het lichaam van Jezus.
BARokke uitbundigheid
Opvallend is ook de dynamiek in Pourbus’ voorstelling van de aanbidding door de herders. De figuren zijn niet verstild of geposeerd zoals bij Hans Memling en Petrus Christus. Nee, de herders spurten naar binnen om het goddelijke kind te aanschouwen. Die dynamiek versterkt nog in de barokkunst. Ook de kerstvoorstellingen zijn uitbundiger en expressiever. Maria wordt geportretteerd als een vrouw van vlees en bloed, die vertederd naar haar kind kijkt of hem de borst geeft. Zij draagt vaak een rood kleed, de kleur van het bloed en de aarde, dat contrasteert met haar blauwe mantel, dat het hemelse en haar puurheid symboliseert. In middeleeuwse voorstelling combineert Maria de blauwe mantel eerder met een wit of groen kleed, terwijl Jozef meer aardse kleuren zoals rood en bruin draagt.
Het geloof inprenten
Het Concilie van Trente (1536-1545) en de contrareformatie geven een extra boost aan de verspreiding van de kerststal. Als reactie op de meer nuchtere benadering en bijbelstudie van de protestanten, legt de Katholieke Kerk nog meer de nadruk op het levendig uitbeelden van gebeurtenissen uit de bijbel en uit het leven van heiligen. Schilderijen, beelden en prenten moeten de ongeletterde massa helpen het geloof beter te begrijpen en ‘in te beelden’. In die context stellen Jezuïeten vanaf de 17e eeuw ook kersstallen op in hun kerken. Het moet spectaculair ogen en tot de emoties van de toeschouwers spreken.
Door hun snelle verspreiding zijn gedrukte prenten een ideaal medium in het herkersteningsoffensief van de katholieke Kerk. De aanbidding door de wijzen blijft een dankbaar thema. De Franse tekenaar en graveur Jacques Callot (1592-1636) laat in deze prent zijn verbeelding helemaal los. Op de voorgrond zit de stralende Maria in een ruïne. Jezus staat op haar schoot en reikt enthousiast uit naar de geschenken van de drie koningen. De oude Jozef kijkt toe, terwijl op de achtergrond een eindeloos colonne van het koninklijke gevolg toestroomt met kamelen en olifanten.