DE DEMOGRAFISCHE
TRANSITIE (1800-1900)
BEVOLKINGSVERLOOP IN DE DEmografische transitie
De (vermoedelijke) evolutie van de bevolking in Europa (500-2000)
Na het ancien régime is er een overgangsperiode of transitie naar de twintigste eeuw. Hoe verloopt de bevolking tijdens deze periode?
* de bevolking daalt?
* de bevolking stijgt?
* de bevolking daalt eerst en stijgt dan weer langzaam?
* de bevolking blijft gelijk?
PRIMAIRE BEVOLKINGSVERSCHIJNSELEN
Verklaar aan de hand van de evolutie in nataliteit en mortaliteit wanneer er sprake is van een geboorteoverschot.
SECUNDAIRE BEVOLKINGSVERSCHIJNSELEN
VERSTEDELIJKING
PARIJS IN HET ANCIEN REGIME (5de - 18de EEUW)
5de eeuw
1223
1180
1422 - 1589
1589 - 1643
1705
Bekijk het stadscentrum van Parijs doorheen de eeuwen en probeer een vergelijking te maken.
Welke conclusie kan te trekken over deze stad doorheen het Ancièn Régime?
DE URBANISATIEGRAAD
LANDBOUWPRODUCTIVITEIT EN TRANSPORTINFRASTRUCTUUR
Het ligt voor de hand dat alleen een gebied met een hoge landbouwproductiviteit een belangrijk deel van zijn bevolking een bestaan kan gunnen in wat wij de secundaire en tertiaire sectoren van de economie noemen. Alleen als er genoeg voedsel geproduceerd of aangevoerd wordt, kan een groot deel van de bevolking zich wijden aan taken in ambachten, industrie en diensten.
Tot het midden van de 19de eeuw waren grote bevolkingsconcentraties alleen levensvatbaar langs goed bevaarbare rivieren en aan kusten, omdat schepen aanzienlijk makkelijker het transport van massagoederen konden verzekeren. Tot vóór de industrialisatie waren de grote steden en dichtbevolkte achterlanden steeds te vinden langs kusten met toegankelijke havens en in gebieden met grote rivieren. De continentale binnenlanden waren dus eeuwenlang veel dunner bevolkt dan de gebieden aan de kusten en de grote rivieren. De reissnelheid was bepaald door het uithoudingsvermogen van een paard; hooguit kon een relaissysteem op enkele belangrijke verbindingswegen dat vermogen verlengen, maar niet versnellen.
In de tijd vóór de industrialisatie bleef de omvang van de meeste Europese steden vrij bescheiden, juist als gevolg van een moeilijke bevoorrading.
Uit W. Blockmans, Geschiedenis van de macht in Europa, 1997
De bevolking in de steden is meestal in de secundaire en tertiaire sectoren tewerk gesteld. Wat betekenen die 'sectoren'?
* primaire sector:
* secundaire sector:
* tertiaire sector:
LANDBOUWVOORUITGANG
Om alle stedelingen, die zelf niet aan landbouw doen, te kunnen voeden, moet het dus goed gaan met de landbouw. In de (Zuidelijke) Nederlanden was dit in de nieuwe tijd nog meer het geval dan elders in Europa. Doordat wij koplopers waren in de landbouw, trof je in onze streken ook de grootste steden aan. Deze vooruitgang in de landbouw is de tweede oorzaak.
DRIESLAGSTELSEL WORDT VRUCHTWISSELING
Vruchtwisseling | Duiding bij het document
Op veel plaatsen verdween het drieslagstelsel en tegelijkertijd de braak. In Artesië (Noord-Frankrijk) gebeurde dat al in de late middeleeuwen. Tijdens de braakperiode verbouwde men voedergewassen, zoals rapen, klaver en lupine. Dat noemt men vruchtwisseling. Daardoor kon het vee ook overwinteren. De vetmesterij leverde vlees voor de steden, het vee zorgde voor melk, de grondstof voor zuivelproducten. De monocultuur van vroeger (broodgranen) werd doorbroken. Om hoge opbrengsten te verkrijgen, was dan wel een intense bemesting nodig. Die mest werd geleverd door veeteeltstreken en steden.
GRAAN INVOEREN
Nog niet voldoende? Graan invoeren!
Om de toenemende bevolking te kunnen voeden, voerden de Nederlanden graan in vanuit de Oostzeegebieden. Omstreeks 1600 werd vanuit Danzig meer dan 100.000 ton per jaar ingevoerd.
Door die graaninvoer konden de boeren zich specialiseren. De stedelijke industrie had namelijk allerlei industriegewassen nodig: vlas voor de linnennijverheid, hennep voor de touwslagerijen, hop en gerst voor de brouwerijen en planten waaruit kleurstoffen werden gemaakt; verder groente en fruit. In de winter waren veel boeren werkzaam in de plattelandsnijverheid als wever of smid.
Richard Weston over onze streken (1644)
De Engelse landbouwdeskundige Richard Weston (1591 – 1652) bezocht Vlaanderen. Een Hollands koopman die in Gent woonde, legde hem uit waarom het Waasland zo rijk was.
Dit land is van nature geschikt voor de vlasteelt, die men de rijkdom van Vlaanderen noemt. Een acre (ca. 40,5 are) goed vlas is zoveel waard als 4 of 5 acres van het beste graan dat tussen Duinkerke en Brugge groeit. Nadat het vlas gesleten is, geeft het land dadelijk een oogst rapen. Rond april kun je op datzelfde land haver zaaien en daarop klaver. Het jaar daarop kun je die klaver drie keer maaien en telkens een flinke vracht thuishalen, die uitstekend geschikt is om alle vee te voeden en die door geen enkele grassoort in het land wordt geëvenaard. Dit klaverveld zal, zonder opnieuw te zaaien, nog vier of vijf jaar doorgroeien....
LINDEMANS (P.), Verhandeling over de landbouw in Vlaanderen en Brabant 1644 – 1645, Desclée de Brouwer, Brugge, 1950, p. 35 – 38.
NIeuwe gewassen / aardappel
Toen we met een aantal nieuwe gewassen kennis maakten, waren we ook niet langer 100% afhankelijk van graan. Zo was het risico op hongersnood kleiner. De meest bekende nieuwkomer was de aardappel.
Vanaf wanneer wordt de aardappel populair bij ons?
Dagelijkse kost met...
Jeroen Meus
Wat zijn de voordelen van de aardappel als gewas?
De aardappel
In de 18de eeuw kwam er verandering in de voedingsgewoonten. Vanuit Amerika veroverde de aardappel geleidelijk aan Europa. Omstreeks 1750 was de knol in heel Vlaanderen bekend. Hij dankte zijn succes aan noodsituaties, zoals militaire veldtochten. Geregeld werden graanoogsten vernield, zodat men naar een andere oplossing moest uitkijken. Een aardappelveld kan tweemaal zoveel monden voeden als een graanveld van dezelfde oppervlakte. De knollen bevatten veel vitamine C, waardoor scheurbuik werd teruggedrongen. Nog een voordeel was dat de aardappel aan de heffing van tienden ontsnapte.